Kleine Ster, Mythe en oom Simon

Kleine Ster hing voor het raam en genoot van het verre uitzicht. De zon scheen prachtig en de lucht was stralend blauw. Hij zag enkele schapen grazen in het malse groene gras en voor hem kon de dag niet meer stuk. Hij had deze ochtend reeds duizenden regenboogjes naar Mythe gestuurd en zijn vriendinnetje had hem daar al een paar keer hartelijk voor bedankt. Het was weer eens een dag om door een ringetje te halen. In de verte zag hij een fietser met een gezicht dat somber stond, een persoon die niet genoot van al het moois dat er te zien was en in één slag was Kleine Ster z’n hele goede humeur kwijt. Hij volgde de man en zag dat hij naar de voordeur van Mythe liep en hij hoorde de bel. De moeder van Mythe deed open en enkele minuten later kwam de bezoeker met het ernstige gezicht binnen. “Hallo, Mythe” zei de man. “Ohhhh, hallo Oom Simon, wat vind ik het fijn dat je eindelijk langs komt”, zei Mythe met moeite, maar wel heel blij. Je kon aan haar zien, dat het niet zo heel goed met haar ging vandaag. Kleine Ster wist dat ze heel erg moe was, want ze had vannacht weer eens niet goed kunnen slapen. Oom Simon ging voorzichtig bij z’n nichtje zitten en keek bedrukt naar het kind. Je kon aan hem zien, dat hij moeite had om iets te zeggen en dat het hem nog moeilijker afging om naar Mythe te kijken. “Lieve Oom Simon, wat ben je lang niet geweest. Ik had verwacht dat je veel vaker zou komen. Ik ben toch jouw allergrootste moedigste nichtje?” Met een brok in de keel moest Oom Simon toch iets zeggen en besloot: “Lieverd, jij bent de allerliefste van allemaal, maar ik vind het zo oneerlijk dat je ziek bent. Ik word er zo verdrietig van om je in bed te zien liggen en te merken dat je niet meer zo veel kunt” Eerlijk had hij z’n gevoelens proberen te verwoorden en hij hoopte dat hij hiermee voldoende uitleg had gegeven. Maar nu kende hij Mythe toch niet goed genoeg, want daar kwam een antwoord dat hij niet verwachtte. “Lieve Oom Simon,

jij hoeft niet verdrietig te zijn, want ik kan nog zoveel. Kijk maar eens, zie jij die schaapjes. Ik tel ze elke dag, het zijn er 12 en dat is 2 x 6. Oom Simon, zie jij de vogels in de lucht? Hoor jij hun lied?
Ze zingen alleen voor mij en ik vind het geweldig om naar ze te luisteren. Oom Simon zie jij daar mijn grote vriend Kleine Ster? Hij stuurt mij elke dag honderden kleurtjes en ik ken ze allemaal.
En Oom Simon….” En nu keek Mythe hem heel strak aan, om er zeker van te zijn dat Oom Simon luisterde. “Kijk eens in mijn hart…daar zitten alle herinneringen van de dingen die wij samen deden, zullen we die nog een keertje samen beleven???
Oom Simon keek naar het kind, dat met strijdlustige oogjes naar hem opkeek en als sneeuw voor de zon verdween z’n zware gemoed. Uit z’n hart borrelde zijn liefde voor het meisje en hij tilde haar voorzichtig op en fluisterde liefdevol in haar oor. “Lieve Mythe, wat heb jij toch een domme oom, maar weet je nog hoe het voelde om samen met mij in het groene gras te liggen en dat we samen naar de blauwe lucht keken?” Natuurlijk wist Mythe dat nog wel en ook haar sombere gevoel, dat ze de hele tijd al met zich mee had gedragen, omdat haar Oom Simon niet kwam, was helemaal verdwenen.
Oom Simon legde haar terug in bed en kroop er ook zelf stiekem bij op en samen bedachten zij dat ze op een mooie witte wolk zweefden en dat Kleine Ster hen de weg zou wijzen naar de Regenboog.
Toen later op de middag Oom Simon weer naar huis fietste was er veel veranderd.
Het donkere gevoel van Oom Simon was verdwenen, veranderd in de kleuren van Mythe.

 

Write a comment