Ik klampte me vast aan mijn verleden, waar het leven me omhulde met aanwezigheid. Ik kon daar lachen en was er vrolijk. De lucht was er blauw en de zon stond stralend aan de hemel. Ik kon niet in beweging komen en richtte mijn blik telkens weer op een tijd, waar ik onbezorgd was en vele dromen bezat. De dagen duurden er eindeloos en ik was me niet bewust van de kou, die onzichtbaar naderbij sloop. Ik kon het niet aan, de warmte kwijt te raken.
De werkelijkheid duwde ik voor me uit. Er ontstond een mistig gebeuren, die mijn wereld omhulde en die me toedekte, mij weerhield verder te gaan. Ik stond stil. Alles en iedereen bewoog zich, verplaatste zich, gingen door, terwijl ik bleef zitten waar ik zat en me niet verroerde. Ik hield mijn adem in, sloot mijn ogen, wilde en kon er domweg niet zijn.
Maar de tijd kreeg vat op mijn onbewogen gestalte, de warmte maakte contact met mijn bevroren tranen en mijn dichtgeknepen ogen. Ik brak open en terwijl ik uit elkaar viel en mijn houvast verloor, kon mijn gemis zichtbaar worden in mijn dagelijkse leven. Waar ik in eerste instantie terug wilde naar de aanwezigheid, moest ik nu de lege plek in handen nemen. Het afgesneden zijn gaan voelen en mijn keel openen, zodat ik over de pijn kon praten. De golven van verdriet dreigden me te overspoelen en me mee te sleuren naar oorden waar ik niet wilde zijn. Ik kon echter niets anders dan het te ondergaan. Mijn tranen kwamen vrij, mijn spieren kregen weer een taak, mijn wezen kon van zich laten horen, zodat er ruimte kon ontstaan. Ruimte voor berusting en overgave.
Voorzichtig liet ik los… Ik durfde eerst niet. Ik kon het nog niet. Ik mocht het niet, maar uiteindelijk liet ik mijn oude leven los… Ik gaf het vrij… Ik stond mezelf toe om een nieuwe dag te maken en nieuwe verwachtingen voor de toekomst te wensen. Ik klampte me niet meer langer vast aan een beeld dat geen werkelijkheid meer was, maar vormde een nieuwe morgen met een geheeld hart, dat met de liefde van het verleden verder kon gaan.