Nadat Annemiek overleed, kwam ik op een weg terecht, die niet meer zo vanzelfsprekend was. Wat ooit normaal en eenvoudig leek, was op geen enkele manier nog te bewandelen. Ik keek vaak in de spiegel en ik zag mezelf. Toch keek ik naar een persoon die ik niet meer herkende. Uiterlijk was ik niet veranderd, ik zag mijn gezicht, mijn lijf en mijn bewegingen, toch kon ik me hier niet meer terug vinden. Aan de buitenkant scheen alles rustig, terwijl het binnenin mij stormde. Tranen verdrongen zich, pijn kneep in mijn hart en mijn hele wezen voelde zich gebroken. Doordat ik gewoon, doodgewoon hetzelfde leek, draaide de wereld ook weer in het normale ritme verder. Op deze weg ontdekte ik, dat rouwen vooral binnenin mij speelde. Rouwen, leegte en gemis zijn reisgezellen, die niet door de ander worden gezien en waar ik me langzaam maar zeker mee verzoende.