Mythe en Kleine Ster versieren de Kerstboom
Er stond een grote groene kerstboom in de kamer en tientallen dozen stonden er naast. Mythe was druk bezig om deze dozen één voor één te openen om te kijken wat er in zat. Ze was op zoek naar de rode en glanzende ballen, die ze elk jaar weer als eerst ophing.
“Jaaa, daar heb ik ze, Kleine Ster, met deze bal begin ik, die vind ik de allermooiste”, en toen alle ballen er in hingen, ging Mythe verder met de andere prachtige hangers. Het waren boompjes, klokjes, engeltjes en sneeuwmannen. Het was een prachtig geheel. De lampjes had mama er al voor haar in gehangen en samen versierden ze de boom nog met een slinger. Het zag er allemaal heel kleurrijk uit en Mythe keek zeer voldaan naar haar creatie. Kleine Ster had zo nu en dan advies gegeven en ook had hij geluisterd naar wat Mythe ondertussen allemaal te vertellen had. De ene keer sprak ze tegen de sneeuwman die natuurlijk weer bij het raam moest hangen, want dan kon hij zo nu en dan naar buiten kijken. Het belletje mocht van Mythe zelf weten waar het wilde hangen en de engel met zilveren vleugels was helemaal boven in de boom geëindigd. Onder de boom vond Mythe het te donker dus ging ze op zoek naar een kaarsje of een lampje dat daar de ruimte kon verlichten. Het werd het kleine leeslampje van mama dat volgens Mythe daar wel heel goed zijn best kon doen. Het had een verstelbaar armpje waardoor het achter het stalletje en toch ook nog wel een beetje in de boom kon schijnen. Kleine Ster ontdekte echter een lege plaats. Halverwege de boom, bevond zich een plekje waar niets was komen te hangen. De ballen waren op, de belletjes rijkelijk verdeeld, de glittergroene boompjes en de sneeuwpopjes hadden allemaal hun posities ingenomen. Wat nu? “Mythe, ik zie een plekje waar het nog wel heel groen is….” sprak Kleine Ster uiteindelijk. Met een geheimzinnig lachje draaide Mythe zich om en vroeg met een heel beleefde stem: “Waar dan, Kleine Ster?” Kleine Ster wees naar dat stukje groen, maar wist niet goed waarom Mythe zo sprak, totdat zij lachend op hem afkwam en hem heel voorzichtig oppakte. “Dit allermooiste plekje is voor jou, Kleine Ster! Want jij geeft het licht van de lampjes zo mooi door, ik zie jou in het rood en dan geef je weer blauwe kleuren en daar word ik zo blij en vrolijk van.” Kleine Ster was aangenaam verrast en sprong vol blijdschap op het takje. “Het is een fijne plek hoor, Kleine Ster, want nu kan ik het lampje ook op jou laten schijnen en weet je wat er dan gebeurt? Je straalt dan jouw licht verder omhoog, wel tot aan de hemel, waar alle andere sterretjes staan, waardoor deze natuurlijk weer een groetje terugsturen, naar iedereen hier op aarde.
Stel je eens voor Kleine Ster, onze lichtstraal, die eerst nog maar heel klein is, wordt door alle sterren gezien en dan teruggekaatst als één grote bundel, voor alle mensen die dan, net als ik, blij en vrolijk worden gemaakt. En stel je eens voor Kleine Ster, als al die mensen dan ook weer een lichtstraaltje door gaan geven, dan zal er op een ogenblik alleen maar licht zijn. Stel je voor ….Stel je toch eens voor…..