Kleine Ster zat stilletjes voor het raam en keek bedroefd naar buiten. Weer slaakte hij een diepe zucht en traag rolde er een traan over zijn wang. Mythe legde haar handje op de hand van Kleine Ster en keek meelevend naar haar anders zo vrolijke vriendje. “Het is niet gemakkelijk hè?” fluisterde Mythe. “Kan ik iets voor je doen, Kleine Ster?”. Het bleef stil en weer ontsnapte er een diepe zucht. “Weet je, Mythe, ik mis de sterren zo. Ik weet niet meer hoe hun stemmen klinken en ik weet helemaal niet meer hoe het was om met hen te spelen. Ik voel me zo alleen en moet steeds aan mijn verdriet denken”. Mythe was naast Kleine Ster gaan zitten en staarde naar buiten. De wind waaide hard door de bomen en de bladeren vlogen door de lucht. De takken werden steeds kaler. Ineens kreeg ze een idee. “Kleine Ster, heb je zin om met mij naar buiten te gaan? Zullen we even in de bladeren gaan spelen?”. Kleine Ster zuchtte nog een keertje en met een betrokken gezichtje knikte hij uiteindelijk. “Ja, laten we maar eventjes naar buiten gaan.” Mythe stapte door de bladeren en schopte ze omhoog. Ze liet zich languit op een soort van bedje vallen. “Kleine Ster, kom je bij me liggen?” Kleine Ster deed wat Mythe van hem vroeg, maar zijn lach was nog steeds niet terug. Samen lagen ze op het bladerenbed en staarden naar de lucht. Ze zagen donkere wolken, met stukjes blauw, soms een zonnestraaltje. Mythe pakte enkele bladeren die onder haar hand lagen en gooide ze omhoog. Meteen vlogen ze weg, met de wind mee. “Weet je Kleine Ster, elk blaadje is een traan, elk blaadje is verdriet, elk blaadje is gemis, elk blaadje is het alleen-zijn. Ik gooi een heleboel blaadjes in de lucht en laat ik mijn verdriet omhoog vliegen, weg van mij! Kan jij dat ook?” Kleine Ster gooide één blaadje in de lucht. Hij zei niets, hij keek alleen maar. “Was dat jouw gemis?” wilde Mythe weten. Voorzichtig knikte Kleine Ster. “Hoe voelde dat?” vroeg Mythe nieuwsgierig. “Dat voelde wel fijn, zal ik nog een blaadje in de lucht gooien?” Mythe was al gauw gaan staan en nodigde Kleine Ster uit om dat zeker te doen. Kleine Ster greep twee handen vol bladeren en smeet ze met een ruk de lucht in. De wind ving ze op en blies ze hoger dan hoog. “Dag, traantjes, dag verdriet!” riep Kleine Ster. Mythe herhaalde de woorden van Kleine Ster en samen bleven ze bladeren rapen en gooien. Langzaam maar zeker verscheen er een heel voorzichtige lach op het gezicht van Kleine Ster. “Hé Kleine Ster”, sprak Mythe ineens, “Volgens mij heb ik alle verdriet en traantjes van me af gegooid, want ik weet helemaal niets meer te bedenken. Weet je wat ik nu allemaal bedenk? Ik ben blij, dat ik een vriendje heb!” Kleine Ster stond stil, in z’n handen hield hij nog steeds enkele bladeren, maar hij liet ze los. Hij gooide ze niet in de lucht. De blaadjes vielen gewoon op de grond. “Dat klopt”, sprak hij verbaasd. “Ik bedacht ook net welk verdriet ik nog had en toen werd ik blij, omdat ik een vriendje heb zoals jij!” Vlug liepen ze naar elkaar toe en hielden elkaar vast. Ze keken naar de bladeren die weg waren gewaaid en naar de open plekken die hierdoor waren ontstaan. “Het lijkt net alsof mijn tranen verdwenen zijn en dat daar vooral vreugde voor terug is gekomen. Dat is leuk hè?” fluisterde Mythe. Kleine Ster knikte. Hand in hand wandelden de twee vriendjes weer naar binnen. “Ik word ook blij van de harde wind” sprak Kleine Ster. “En ik word vrolijk van de regenboog”, antwoordde Mythe. “Ik vind warme chocolademelk lekker!” bedacht Kleine Ster “Ja, ik ook, met een heleboel slagroom!” …
En eenmaal binnen bedachten ze nog heel veel meer!